
Hoe HNN de transitie naar een circulaire infrasector helpt versnellen
Tom Coenen startte zijn opleiding in de civiele techniek. Na het afronden van zijn master bouwmanagement, deed hij twee jaar onderzoek naar de technische kant van het circulair bouwen van bruggen. Voor zijn promotieonderzoek onderzocht hij juist de ‘zachte’ kant van de transitie in de infrasector. Tom: “Die hele circulaire economie in de infra blijkt helemaal niet zo’n technisch vraagstuk. Natuurlijk blijft er behoefte aan nieuwe technologieën, maar de transitie is voornamelijk een bestuurlijk en organisatorische uitdaging.” Ook Rijkswaterstaat zag dat, en financierde daarom Toms promotieonderzoek naar het versnellen van de circulaire transitie in de infrasector.
Circulariteit verankeren
In zijn onderzoek ging Tom op zoek naar antwoorden op vragen als: Wat heb je als organisatie nodig om circulair te worden én dit te verankeren in het primaire proces? Waar schort het nog aan? Hoe zijn de dynamieken in de sector, en hoe kunnen we samenwerken? Tom: “Organisaties zetten nu vaak een paar innovatieve pilotprojecten op, maar daar blijft het dan bij. Als je circulair wilt gaan werken, moet dat veel breder opgeschaald worden. Je moet het verankeren in de processen. De échte winst van circulariteit is er namelijk pas over 70 of 100 jaar.”
Andere mindset
Tom: “Het gaat in transities vooral om de mensen en gedragsverandering. Die switch heb ik ook in mijn hoofd moeten maken. Je hebt hiervoor een andere mindset nodig dan het traditionele ingenieursdenken.” Binnen zijn onderzoek richt Tom zich op het versnellen van de circulaire transitie in de infrasector, maar volgens hem zijn er op veel meer gebieden fundamentele veranderingen nodig. “De energietransitie is natuurlijk al gaande, maar er is ook een transitie nodig op het gebied van biodiversiteit bijvoorbeeld. Daarnaast moeten we kijken naar de mogelijkheden van digitalisering, en de tekorten aan geschoold personeel in de sector.”
Hoog inzetten
“Ik geloof niet dat een eenduidige definitie van de circulaire economie haalbaar is”, vertelt Tom. “Het gaat om de principes die eronder hangen. Die kunnen zorgen voor een systeem dat houdbaar en duurzaam is, en daardoor positieve impact heeft op het klimaat. Over een volledig gesloten loop ben ik sceptisch, maar de richting of een groot deel ervan is wenselijk en haalbaar. En daarvoor moeten we hoog inzetten.”

Afhankelijk van individuen
Tom: “Verandering bij bedrijven en organisaties is nu meestal afhankelijk van individuen. Pas als er een aantal mensen intrinsiek gemotiveerd is, worden bepaalde vraagstukken opgepakt. Maar als deze mensen iets anders gaan doen, komt het tot stilstand. Kleinere organisaties zijn wendbaar maar hebben weinig capaciteit om een ingewikkeld thema als circulariteit op te pakken. Grotere organisaties blijven, ondanks wat meer capaciteit, door de logheid doen wat ze altijd al deden.”
Overheid is aan zet
De maatschappelijke tendens is om duurzaamheid bij de consument neer te leggen, merkt Tom. “Iedereen wil heus een steentje bijdragen, maar je kunt de verantwoordelijkheid om de wereld te redden niet als eerste bij de consument neerleggen. Wat mij betreft is de overheid echt aan zet om hier harder op te sturen. Zeker in de infrasector is de overheid meestal opdrachtgever. Door hun positie als infra-eigenaar kunnen zij het bijvoorbeeld uitvragen en in aanbestedingen meenemen of de regels aanscherpen. Maar we moeten niet vergeten dat de overheid de wijsheid vaak niet in pacht heeft, en dus marktpartijen hard nodig heeft. Ondanks de noodzaak voor regie bij de overheid is het een gezamenlijke klus.”
Gewoon gaan doen
“Gemeentes en provincies zeggen wel te willen, maar dat betwijfel ik soms. Risicomijdend gedrag en bestaande waarden lijken vaak te winnen van uitdagingen die verandering vereisen. Door deze cultuur hebben ook de intrinsiek gemotiveerde mensen niet altijd succes en verliezen ze de moed. Als een manager bijvoorbeeld puur op risicobeheersing stuurt, krijg je innovatie niet van de grond”, stelt Tom. “Ze moeten gewoon wat gaan dóén. Falen en risico lopen zijn nu eenmaal onderdeel van innoveren. Wetten en regels zijn daarbij zelden de barrière, maar de interpretatie van die regels wel – en dat is een mindset.”
Wij-zij-denken nog dominant
Tom: “Daarnaast zijn de verhoudingen tussen opdrachtgevers en -nemers in de infrasector niet altijd goed. Het wij-zij-denken is nog dominant. Opdrachtgevers vertrouwen de markt niet altijd, terwijl de markt juist met de innovaties moet komen. En op hun beurt vertrouwt de markt de overheid niet. De markt is voor inkomsten afhankelijk van opdrachtgevers, dus wil de risico’s voor innovatie niet alleen dragen. We moeten op zoek naar manieren waarin dat wij-zij-denken wordt overbrugd, bijvoorbeeld met meerjarige raamwerken. En daarmee een gedeelde waardepropositie.”
Circulair verdienmodel
“Vaak wordt gedacht dat opdrachtnemers alleen geld willen verdienen, maar ook zij willen echt wel circulair werken als ze daarmee continuïteit kunnen waarborgen. Ik heb gemerkt dat men de wereld beter wil maken, maar niet ten koste van alles”, vertelt Tom. “Dat je iets over 30 jaar kunt hergebruiken, is nu niet in het belang van een aannemer in een regulier project. Daar moet je dus andere vormen voor zoeken. Er is behoefte aan een circulair verdienmodel, een nieuw systeem voor de circulaire manier. Daar zijn wel al mooie voorbeelden van, bijvoorbeeld in de vorm van programmatisch samenwerken, as-a-service contracten en partnerschappen.”
Loslaten en vertrouwen
Tom: “Iedereen ziet dat het zo niet langer kan, men loopt op allerlei plekken tegen dezelfde problemen aan. Organisaties moeten samen op zoek gaan naar overeenkomsten. Binnen de infrasector zijn bijvoorbeeld capaciteit, geld, grondstoffen en maatschappelijke opgaven de gemene delers. Er zit alleen een enorm verschil in instelling bij de markt en bij opdrachtgevers, en hoe ver ze durven gaan. Het vergt lef om bijvoorbeeld raamcontracten aan te gaan. En dat hebben we juist nodig: durf, loslaten en vertrouwen. Ze zeggen wel eens: als we doen wat we altijd deden, krijgen we wat we kregen. En daar word je niet circulairder mee.”
HNN als gedeeld kader
“HNN helpt om te duiden wat circulariteit nu eigenlijk is”, stelt Tom. “Tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers is circulariteit als begrip vaak nog onduidelijk. HNN biedt ze een gedeeld kader, waar zo’n behoefte aan is. In de praktijk kan echter blijken dat begrippen zich toch niet zo makkelijk laten vangen of definiëren, en dat je ook afhankelijk blijft van hoe iemand zo’n definitie zelf opvat. Daarmee kan zo’n kader het risico lopen om schijnzekerheid te creëren. Het is daarom cruciaal om te blijven monitoren en bij te schaven wanneer nodig.”
Onderwijs en praktijk
Als student hoorde Tom nog maar weinig over duurzaamheid en circulariteit, als docent nu is het al veel meer verweven in het curriculum. “Het onderwijs heeft er veel meer aandacht voor. Er is bij ons een apart kwartiel over duurzaamheid, bijvoorbeeld. En in vrijwel ieder vak wordt het meegenomen. Vroeger spraken we alleen over materialen zoals beton. Nu ook over houtbouw. Die shift is gaande”, vertelt Tom. “Onderwijs loopt natuurlijk vaak achter op de markt, maar andersom is dit soms ook het geval. Wij leren onze studenten over bouwteams en samenwerkingsvormen, terwijl dit in de praktijk vaak nog uitzonderingen zijn. Het meeste gebeurt nog in traditionele bestekken. Ook de behoefte van de praktijk en onderwijs zouden beter op elkaar kunnen worden afgestemd.”
Nu beginnen
In zijn onderzoek doet Tom een aantal aanbevelingen. “Een gedeelde visie helpt. Daar draagt HNN bijvoorbeeld aan bij”, stelt Tom. “Daarnaast is sterker leiderschap van de overheid nodig. Er gebeurt wel wat, maar het mag een stuk ambitieuzer. Wat mij betreft moet er ook een goed gesprek loskomen over ‘wat dan niet meer kan’. We kunnen namelijk niet alles tegelijk oplossen. We hebben minder mensen en minder geld. Het moet een gezamenlijke opgave worden, waarbij we zoeken naar manieren waarop de transitie plaats kan gaan vinden. Om de transitie mogelijk te maken moeten ook de traditionele waarden eens ter discussie komen te staan. En het allerbelangrijkst: we moeten nu beginnen met opschalen van de mooie ontwikkelingen die er al zijn, niet volgend jaar.”